De Nationale Opera heeft dit seizoen geen Wagner op het programma staan maar de liefhebbers van de geluidsgeitenbreier van Bayreuth kunnen met Königskinder van Engelbert Humperdinck enigszins hun hart ophalen. Net als in Humperdincks grootste succes, Hänsel und Gretel, brengt Königskinder twee kinderen en een heks op het toneel. Maar anders dan bij Hänsel und Gretel is bij Königskinder de mens de grote boosdoener. Köningskinder is een van de zes sprookjesopera’s die Engelbert Humperdinck schreef en waarvan alleen Hänsel und Gretel nog regelmatig op de planken worden gebracht. Net als bij Hänsel und Gretel brengt Königskinder twee kinderen en een heks op het toneel. Maar anders dan in Hänsel und Gretel loopt Königskinder slecht af. In een harde buitenwereld wordt slechts vrede gevonden in de dood. De harde buitenwereld. Een intolerante maatschappij. Je zou kunnen stellen dat de schrijver van Königskinder, Elsa Bernstein-Porges met dit stuk van eind 19e eeuw vooruit loopt op haar latere leven. (Elsa Bernstein-Porges publiceerde onder het pseudoniem Ernst Rosmer, ze dacht niet ten onrechte, net als bijvoorbeeld George Sand, dat een mannennaam meer respect zou afdwingen.) In 1942 zou zij, samen met haar zus, op haar 76-jarige leeftijd, naar Dachau en later Theresienstadt worden gedeporteerd. Haar zus overleefde dat niet. Elsa overleefde wel, haar werd op voorspraak van Winifred Wagner een speciale beschermde status gegund. Elsa, die in 1876 als 10-jarige de jongste was die de première van Der Ring des Nibelungen in Bayreuth bijwoonde (alle vier de opera’s!), zou uiteindelijk in 1949 overlijden. Getraumatiseerd door de nazi's maar met haar geloof in het Duitsland van Goethe en Wagner, waarin ze zich zo thuis had gevoeld, nog intact. Königskinder behoort tot een van de eerste werken die zij als theaterstuk schreef. Heinrich Porges, haar vader die samen met Humperdinck aan de voorbereiding van de première van Parsifal in Bayreuth had gewerkt, had Humperdinck gevraagd er wat incidentele muziek voor te schrijven. Het stuk zou als muzikaal melodrama, een combinatie van tekst en muziek, in München in premiere gaan in 1897. 10 jaar later zou Humperdinck het uitwerken tot een complete opera in welke vorm het in 1910 in New York met veel succes in première ging. Er wordt vaker gestorven in opera’s, niet in de laatste plaats door hoofdpersonen, dat neemt niet weg dat Königskinder als zeldzaam melancholisch, als extra droevig, wordt ervaren. De wereld van Königskinder is er een waarin de hoop op een beter leven keihard botst met de realiteit waarin het vergeefs zoeken is naar iets goeds in de mens. De kinderen in het verhaal zorgen ervoor dat die hoop, op termijn, weliswaar niet helemaal vergeefs hoeft te zijn; zij tonen verdraagzaamheid en wijsheid, maar de opera beperkt zich tot het moment waarop de ganzenhoedster en de jongen die met een kroon in zijn rugzak door de wereld reist op zoek naar de vrouw die het waard is zijn koningin te worden, pas in de dood vinden wat hen bij leven niet is gegund. Een samenzijn in vrede. In een opera waarin de Wagneriaanse voetafdruk niet te negeren valt is een link naar Senta en de Vliegende Hollander, naar Tristan en Isolde, snel gelegd. Liefdesparen die elkaar pas vinden in een hiernamaals, door de dood, of een transfiguratie in liefde. In ieder geval weg van het ondermaanse. Ver weg van de koude hartvochtigheid van de medemens. L'enfer c'est les autres. De wereld van Königskinder is er een waarin de hoop op een beter leven keihard botst met de hardvochtigheid van een intolerante buitenwereld. Humperdincks muziek zit vol met Wagneriaanse referenties. Niet vreemd voor een componist die in alles zwaar onder de plak van Wagner zat. Eens, toen hij na het winnen van de Meyerbeerprijs in de tuin van Wahnfried op Wagner afliep werd hij aangevallen door diens honden. Die scheurden de jas van Humperdinck kapot. “Uw honden hebben me gefeliciteerd!” zei Humperdinck. Wagner kwaad. Op Humperdinck. “Maar ik heb toch niet uw honden aangevallen?” Het klaarde het gemoed van Wagner niet op. In zijn dagboek noteerde Humperdinck over de stemming van Wagner: "Wisselende windkracht en kans op neerslag." Het verstoorde de verstandhouding verder niet. De brave, bescheiden Engelbert voegde zich naar de grillen van de meester. Voor de Wagnerliefhebber is Königskinder net een grabbelton. We komen een speelse parafrasering tegen van het Notung-motief als de koningsjongen zijn speelgoedzwaard tevoorschijn haalt. (En met die boom op toneel denken we dan ook meteen aan Die Walküre). De festivalscène in de tweede akte is Die Meistersinger in een blender, en horen we daar de Siegfried-Idylle niet voorbijkomen? De muziek waarmee Humperdinck in de derde acte het drama stolt ademt een Parsifal-achtige verstilling. Het afgrijzen van Der Spielmann als deze uiteindelijk de dode lichamen van de Königskinder aantreft is als een roep om Erbarmen (Verdorben, Gestorben!). Van Schopenhaueriaans Mitleid blijven we hier verder verstoken maar Humperdinck toont zich een serieuze leerling. Eentje die het grotendeels zonder de pretenties van zijn grote voorbeeld stelt, dat wel. Toch is Königskinder meer dan alleen een Wagner-derivaat. Met de solorol die Humperdinck viool en fluit toedeelt en die voor concert-achtige momenten zorgen kruipt Humperdinck onder de schaduw van zijn grote meester vandaan. (Waarbij de viool, in deze productie, als personage een rol op het toneel kijgt toebedeeld.) Humperdinck schept een muzikaal landschap waarin een harde buitenwereld en de drang naar iets moois in deze wereld in al hun onverenigbaarheid voor onroerende en dramatische momenten zorgen. Hij creeërt een muzikaal landschap waarin de melodie, zo Wagneriaans, mooi langs de stemmen van de zangers en de instrumenten van het orkest meandert. Een zintuigelijke muzikale textuur, die schoonheid en drama in elkaar laat opgaan, het een kan immers niet zonder het ander. De opera neemt in het eerste bedrijf misschien wat teveel tijd (het zal voor degene die gewend zijn in de Wagner-pendule te staren overigens geen probleem zijn), hij wordt per bedrijf beter. Marc Albrecht, pleitbezorger van het Duits-romantische repertoire keert met Königskinder, voor het eerst sinds Tannhäuser, samen met Christof Loy terug bij De Nationale Opera. Met de van hem bekende passie en drift dirigeert Albrecht het orkest door dit rijkgeschakeerd laat-romantisch werk heen. Het was Loy die het idee van een productie van Königskinder bij Albrecht plantte en Loy houdt in deze productie, zoals we van hem gewend zijn, de aankleding sober. Een minimaal lichteffect, een optrekkende achtergrond in het winterlandschap van de derde akte en een toegevoegd ballet. De dansers aan het begin die onschuld uitbeelden. En verlorenheid en dood in de derde akte als de Königskinder van het brood hebben gegeten dat een einde aan hun leven zal maken. De dansers spiegelen en geven commentaar op een scène, zij zijn een beetje als een visuele versie van een Grieks koor. In deze verdere sobere setting zorgt de zwijgende zwart-wit film aan het begin van de derde akte, die laat zien wat er met Der Spielmann en de heks gebeurt, nog voor de grootste visuele spektakel. Het ballet spiegelt en geeft commentaar op een scène, als een visuele versie van een Grieks koor. Voor een opera die zelden wordt gebracht is een min of meer naturelle enscenering welkom. Zodat we het allemaal mooi op een rijtje krijgen, muziek en libretto zonder teveel distractie. Maar deze productie, hij mag zonder meer geslaagd worden genoemd, doet ook verlangen naar meer. De muziek doet zijn werk wel maar een opera als deze, die iets over de maatschappij te zeggen heeft, zou ook een enscenering verdienen van een regisseur die meer uitgesproken keuzes durft te maken (ik denk aan iemand als Stefan Herheim). De vraag die de heks stelt (zij is hier niet de slechterik uit Hänsel und Gretel, meer gewoon een outcast, en gezien het gedrag van de dorpsbewoners strekt haar dat tot eer) waarom het stadje een koning nodig heeft is een sleutelmoment. Het is het raampje waardoor we naar een wereld kijken die onbarmhartig en intolerant is en waarin de eigen vrijheid maar al te graag wordt opgegeven voor de idee-fixe van grandeur. “Iedereen heeft een huis maar niemand een troon.” Zo drukken de dorpsbewoners hun verlangen uit naar een koning die als een soort Sinterklaas hun existentiële leegheid moet komen opvullen. Met in hun stemmen de klank van hen die nooit iets echt zullen begrijpen, jagen ze het ganzenvrouwtje samen met de koningsjongen de stad uit. Een ganzenhoedster als koningin is een belediging. Alleen de kinderen van het stadje zien dat wat iemand waarlijk koninklijk maakt van binnen zit ... Als Königssohn zingt Daniel Behle een dappere, recalcitrante man die ervoor kiest zijn eigen weg te gaan; hij tekent daarmee zijn eigen noodlot. Die Gänsemagd van de Oekraïense sopraan Olga Kulchynska vertolkt niet alleen een hoofdrol binnen het stuk, samen met Der Spielmann van Josef Wagner is ze de uitblinker van de avond. Met een stem, exquisiet en expressief, geeft zij, samen met invoelbaar acteerwerk, vorm aan een vrouw die haar wil tot vrijheid ziet sneven door respectievelijk de heks/haar eigen verbeelding en de inwoners van het stadje. Josef Wagner geeft met Die Spielmann, een personage dat lijkt te zijn weggelopen uit Winterreise van Franz Schubert, een man gestalte die het hart en de stembanden op de juiste plaats heeft. Die Hexe van DNO-veteraan Doris Soffel (o.a. Fricka uit de Audi-Ring) is er een van een zangeres die al wat sleetse plekken op haar stembanden heeft maar waarvan de scherpe randen van haar stem de heks niet misstaan. Haar Hexe maakt indruk, op het toneel en vooral in de film aan het begin van de derde akte, door haar uitstraling en acteerwerk. Het kinderkoor vormt een mooie, engelachtige laag bovenop Humperdincks Wagneriaanse instrumentatie. Zij zorgt voor lucht in het muziekbeeld, zij werpt licht in een verdere donkere wereld. Na Der Freischütz van afgelopen juni is Königskinder de volgende, mooie productie van een Duitse opera door DNO. Het was tijdens het bijwonen van Der Freischütz in 1921 (bruggetje) dat Engelbert Humperdinck, als toeschouwer bij een productie waar zijn zoon Wolfram de toneelregie deed, een hartaanval zou krijgen. Een dag later, op 27 september, zou Humperdinck door een tweede hartaanval komen te overlijden. Terwijl zijn andere opera, die wel repertoire heeft gehouden, Hänsel und Gretel, op zondagmiddag 9 oktober even verderop in Theater Carré gelijktijdig werd opgevoerd, vierde Königskinder op de planken van het Muziektheater de triomf van de underdog. Een opera die het waard is om meer opgevoerd en gehoord te worden. - Wouter de Moor Königskinder, De Nationale Opera, Amsterdam, 6-22 oktober 2022
Muzikale leiding: Marc Albrecht Regie en choreografie: Christof Loy Nederlands Philharmonisch Orkest Koor van De Nationale Opera Nieuw Amsterdams Kinderkoor Der Königssohn: Daniel Behle Die Gänsemagd: Olga Kulchynska Der Spielmann: Josef Wagner Die Hexe: Doris Soffel
0 Comments
Leave a Reply. |
De KLUISRecensies en commentaren (vanaf 2006) ARCHIEF
All
TIJDLIJN
September 2024
|