Mysterium - Alexander Scriabin Het wordt zelden gespeeld en ik ken er maar één uitvoering van (een opname onder leiding van Vladimir Ashkenazy met een Duits orkest): Mysterium van Alexander Scriabin. Veel mogelijkheiden om het, zoals bijvoorbeeld een Mahler-symfonie, te kunnen vergelijken met andere opnamen zijn er niet. Het is een stuk waarmee ik geen uitgebreide luistergeschiedenis heb en kan het dus met redelijk open oren tegemoet treden. Er zit nog geen ideale versie in mijn hoofd die mogelijk in de weg kan gaan zitten als ik het stuk live onderga. Het werkwoord “ondergaan” is hier op zijn plaats, want het is niet enkel luisteren waartoe je veroordeeld wordt. Het stuk zit vol met ideeën, heel veel ideeën. Het geeft je amper rust en geen tijd voor bespiegeling. En heel veel gelegenheid om je mee te laten voeren langs lange melodische lijnen krijg je, voordat je aan het derde en laatste deel bent toegekomen, niet. Toch komt het voor dat de componist tegemoet komt aan de wens van de luisteraar die, temidden van al dit sonisch geweld, een moment van schoonheid voor zichzelf wil. Dan daalt er een engeltje neer die, vanaf je schouder, een veelkleurige samenklank van hallucinerende kwaliteit in je oor plast. Het geluidslandschap dat de binnenkant van mijn schedel vult, blijft bijna drie uur lang op de meest wonderlijke manieren verrassen met een orkest waarin trompetjes proberen te ontsnappen, violen verslag doen van de wildste avonturen, een koor vertelt dat waar op gehoopt mag worden eindelijk nabij is en een sopraan je op momenten even bij de hand neemt als je in een van de kamers van deze indrukwekkende geluidskathedraal de weg dreigt kwijt te raken. Het resultaat is een soundscape met de nodige weerhaakjes maar van de meest verfijnde soort, onvoorstelbaar rijk in samenstelling. Muziek met een hoog soortelijk gewicht. Maar misschien is soundscape hier niet de goede term want ik hou niet zo van geluid dat in de regel deze naam krijgt toebedeeld.
Bij soundscapes gaat het vaak over muziek waar te lang wordt doorgeëtterd op dezelfde ideeën waardoor de verwachting naar de volgende noot verdwijnt. Dat gevaar bestaat hier niet. Deze muzikale potpourri, ooit gecomponeerd als een prelude voor de Apocalyps, is als een massage – het grijpt hardhandig in om uiteindelijk verlichting te kunnen brengen. Ik kom bijna om in de associaties terwijl ik ernaar luister. Een mammoettanker van briezend koper die de concertzaal binnenvaart. De blazers uit Jezus Christ Superstar die hysterisch over elkaar heenvallen. Roept u maar. Terwijl het koor in woordloos gezang de geest maant zich klaar te maken voor de nieuwe wereld die nakend is, waag ik met het stellen van de vraag of overdaad in dit geval ook echt schaadt nog een laatste poging tot verzet. Maar het is vergeefs. Dit stuk rust niet tot de luisteraar zich gewonnen geeft, al moet het daar twee uur over doen. In het klanktapijt dat vanaf het podium over de zaal wordt uitgerold is een aanzienlijke rol voor de piano weggelegd. Alsof je met een pianoconcert door de tweede symfonie van Gustav Mahler fietst. Maar met zijn hoeveelheid ideeën, muzieknoten en inzet van middelen doet het ook denken aan het massieve pianoconcertvan Ferruccio Busoni. Het gevoel dat het af en toe ook een onsje minder had gekund mag dan niet helemaal te onderdrukken zijn geweest, we kunnen in een uitvoering de componist niet meer ter verantwoording roepen voor alle noten die hij heeft geschreven. Maar we kunnen in die uitvoering wel doen alsof we in iedere noot geloven die de componist heeft bedacht en daar slaagde het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Markus Stenz wat mij betreft glansrijk in. Dit orkest en zijn dirigent leverde ooit de mooiste uitvoering van The Unanswered Question van Charles Ives af die ik mocht meemaken. Dat deed ze door op de gang te gaan staan. Maar dat terzijde. Ik heb van het RFO, zoals wel vaker geweldig in 20-eeuws repertoire, alvast hun CD’tje van Hartmann’s opera Simplicius Simplicissimus meegenomen – het kleinood speelt thans op de achtergrond. Ook dat terzijde. Het was het jaar van zijn dood, 1915, en Scriabin was in het scheppen van zijn monumentale totaalkunstwerk – een werk dat Wagner’s Ring des Nibelungen (referentie voor alles wat megalomaan en over de top is) ver in de schaduw moest stellen – nog niet verder gekomen dat wat halfgevorderde schetsen. De man was een mysticus, liefhebber van occulte zaken. Een mafkees die zijn fascinaties en obsessies tot kunst maakte. Het oorspronkelijke idee was een stuk te maken dat als afsluiting zou dienen voor een zeven dagen durend festival in de Himalaya (de schets voor de daar te bouwen tempel zie je hieronder). Een evenement dat de mensheid in staat zou moeten stellen een volgende evolutionaire stap in haar bestaan te laten zetten. Het heeft uiteindelijk tot niet meer dan een zaterdagmatine aan materiaal geleid (in de wereld van Wagner is dat niet veel meer dan een Vooravond). In de laatste fase van zijn leven componeerde Scriabin wijdharmonische en multitonale muziek in stukken die beperkt van duur waren. Alexander Nemtin zou, in de periode 1970 – 1996, aan de hand van Scriabin’s schetsen voor Mysterium die complexiteit in een stuk van aanzienlijke lengte stoppen. Maar toch rijst de vraag hier niet of de geest van Scriabin wel recht gedaan wordt. Daarvoor fascineert het, onafhankelijk van zijn voorgeschiedenis, teveel. Het waaiert alle kanten op, citeert uit Scriabins eigen werk, om in het aangezicht van de nieuwe wereld te struikelen over zijn eigen pretenties. Ik vond het fantastisch.
0 Comments
|
De KLUISRecensies en commentaren (vanaf 2006) ARCHIEF
All
TIJDLIJN
September 2024
|