Wat Boulez in de jaren zeventig met Wagner deed doet hij ook met Mahler. Als een druppel water in een glas Talisker-whiskey opent hij de smaak en toont ons zijn lagen. De Mahler van Boulez is precies en transparant. De orkestklank blijft te allen tijde open. Je blijft tijdens de tutti’s alle instrumenten horen. Het is een Mahler voor het hoofd, meer dan voor het hart. Boulez legt je de architectuur en de ordening van Mahlers ideeën voor. Een collage van marsen en volkswijsjes gevangen in nieuwe klanken. De mate waarin deze op het gevoel van de luisteraar inwerken laat hij geheel over aan de luisteraar zelf. Geen aanpassingen in tempo en volume om drama en emotie te souffleren. Hij is als dirigent het diapositiefje van de Bernsteins en Solti’s van deze wereld. En ook het diametraal tegenovergestelde van de Mahler die ik Kreizberg een jaar of wat terug op de oren van het Concertgebouwpubliek hoorde loslaten. Dat was een Mahler rechtstreeks uit de sportschool. De Mahler van Boulez is ook getraind en gekneed. Maar dan in andere regionen van het menselijk lichaam. Ze masseert het brein, die bij het vinden van troost in ordening, het hart verlicht.
De koppeling van de 7e van Mahler aan de orkeststukken van Weber maakte duidelijk hoe modern Mahler in zijn tijd al was. Hij stond werkelijk aan het begin van de twintigste eeuw. Bruckner en Brahms waren gisteren heel ver weg. Die bleven achter in de negentiende eeuw. Gisteren was de avond van een nieuwe tijd. De nieuwe tijd van honderd jaar geleden.
We zijn nu een eeuw verder en de soundtrack van de moderne tijd klinkt niet in de eerste plaats in concertzalen maar uit getto-blasters en iPods. Nu de Europese mens, aan het begin van 2011, onder de nasleep van de Tweede Wereldoorlog uitkruipt en definities van goed en kwaad herijking behoeven, beleven we nieuwe, spannende tijden waarvan het komende decennium gaat bepalen hoe de 21e eeuw eruit gaat zien.
Met het voorbijgaan van tijd komt het besef dat er met verandering zaken verloren gaan waarvan we niet willen dat we ze verliezen omdat dat verlies als iets onherroepelijks voelt. Het is aan de passant die leeft in de huidige tijd (de enige tijd waarin een mens echt kan leven) de balans tussen winst en verlies op te maken, teloorgang te duiden en deze zonodig te bewenen. Met de klanken van het Concertgebouworkest, die zich door Mahlers geluidskathedraal van honderd jaar geleden strijkt, blaast en slaat, bedenk ik het comfort van de terugblik. Het beschouwen van een moderne tijd waarvan je de toekomst weet. De toekomst had voor “deze moderne tijd van toen” twee wereldoorlogen, en een koude oorlog als toetje, in petto. Het doet me verlangen naar een toekomst die lekker saai is.