In de concertzaal waar hij drie maanden eerder een verpletterende Walküre dirigeerde, trapte Jaap van Zweden op indrukwekkende wijze 2020 af.
Naast Mahler stond Stravinsky op het programma met zijn baanbrekende Sacre du Printemps. Mahler en Stravinsky waren allebei componisten die, ieder op eigen manier, ambitie toonden de muziek de toekomst in te duwen. Een ambitie die gestalte zou geven aan repertoire dat na al die jaren nog niets aan zeggingskracht heeft verloren. Opvallend dat de moderne klassieke muziek daar vaak een beetje braaf bij afsteekt. Niets ten nadele van het stuk Softly Bouncing van Martijn Padding maar het blijft een beetje bij klankkunst waarbij de ideeën weliswaar met vakmanschap in elkaar zijn gevlochten maar geen nieuwe werelden ontsluiten. Zacht klinken in een grote zaal was het uitgangspunt voor Paddings laatste compositie en inspiratie daarvoor vond hij bij Kurtag en Webern. Zonder door te dringen tot de intimiteit van de muzikale microwerelden van deze twee grootheden leverde Padding met Softly Bouncing een stuk af waar ontstemde harmonica’s, bewust lullig bedoeld, de klanken van de zacht schurende violen, ik moest denken aan John Luther Adams, van een al te diepgravende indruk ontdeden. Het was muziek waarin de schoonheid, prettig kietelend, in grote tegenstelling met de stukken van Mahler en Stravinsky die daarna kwamen, van een al te grote relativering was: het was muziek waarin niets op het spel stond.
Stürb ich nun ihr, / der so gern ich sterbe,
Were I to give my life to that / for which I would so gladly die
(Tristan und Isolde, liefdesduet, akte 2)
"Voor jou leven, voor jou sterven" schreef Mahler in de kantlijn van de partituur. Zijn vrouw en muze Alma hield het op dat moment met de jonge architect Walter Gropius en de liefde dreigde hem samen met het leven, er was hartfalen bij hem geconstateerd, te ontglippen. Bij dit concert speelde het Concertgebouworkest voor het eerst sinds meer dan 95 jaar de orkestraties die Willem Mengelberg, op verzoek van Alma Mahler, maakte van het eerste en derde deel van Mahler’s onvoltooide Tiende. Samen met componist en assistent-dirigent Cornelis Dopper, voegde Mengelberg onder andere percussie toe aan het Adagio, dubbelde sommige partijen, met name in de strijkers, en voegde wat noten toe aan het Purgatorio. In vergelijking met de uitvoeringen die algemeen bekend zijn, al dan niet als onderdeel van de gecomplementeerde versie die Deryk Cooke van de Tiende maakte, is het resultaat niet wereldschokkend. Mengelberg, misschien wel de belangrijkste ambassadeur voor de muziek van Mahler ooit, liet weinig Mahler-opnames na (het Adagietto uit de Vijfde en een complete Vierde symfonie). Zijn Mahler-arrangementen, waarin hij de toch bepaald niet bescheiden instrumentatie van de meester op sommige plaatsen nog extra aanzet, herinneren aan die recensies - uit het begin van de 20e eeuw, van voor de tijd van plaatopnames – die verslag doen van uitvoeringen waarin Mengelberg Mahler’s muziek meer Mahleriaans deed klinken dan wanneer Mahler zijn eigen muziek dirigeerde.
Padding - Softly Bouncing (wereldpremière)
Mahler - Adagio (uit 'Symfonie nr. 10 in Fis') (versie Willem Mengelberg uit 1924)
Mahler - Purgatorio (uit 'Symfonie nr. 10 in Fis') (versie Willem Mengelberg uit 1924)
Stravinsky - Le sacre du printemps
Concertgebouworkest o.l.v. Jaap van Zweden