De vader van Peter Konwitschny was dirigent in Duitsland, waaronder de periode gedurende de Tweede Wereldoorlog. Richard Strauss voltooide de opera “Daphne” vlak voordat Hitler-Duitsland Polen zou binnenvallen. Hij had het land nooit verlaten en er in de jaren dertig zelfs een overheidsfunctie gehad. Componist in oorlogstijd. De dirigent Toscanini zei over hem: “Voor de componist Strauss neem ik mijn hoed af, voor de mens Strauss zet ik hem terug op”. Peter Konwitschny is een theaterregisseur. Hij ensceneert opera’s. Zijn motivatie “een stuk demonteren en weer in elkaar zetten zodat het maatschappelijk relevant blijft” neem ik voor kennisgeving aan. Het levert wel mooie en spectaculaire toneelbeelden op waarbij het verhaal wat de regisseur verteld niet perse het verhaal is wat de componist en librettist willen vertellen. Zijn regie dient ervoor om niets minder dan de kern van het stuk aan de buitenlucht te ontsluiten. Er zijn mensen over minder pretenties gestruikeld maar ik moet toegeven dat het werkt. De man weet waar hij het over heeft en je hebt het idee dat het beeld hier het geluid aanvult en er niet diametraal tegenover staat. Hier dus geen Brunnhilde die eruit ziet als Christiane F. (Die Walküre van de Stuttgarter Oper) en lelijke Harry Kupfer-achtige toneelbeelden in laserlicht, industrieel afval en decorstukken die eruit zien alsof ze door een carnavalsvereniging met louter linker handen in elkaar gepolyesterd zijn (De Barenboim Ring).
Aan het einde, als Daphne in een laurierboom verandert, zien we beelden van de Olympiade uit 1936 uit Berlijn en beelden uit de jaren 30 en 40 op het toneel geprojecteerd. Zoals gezegd; de vader van Konwitschny was dirigent in (nazi-)Duitsland. Het maakt dat Konwitschny junior en zijn generatiegenoten de erfenis en de lading die er op deze stukken ligt niet vrijblijvend terzijde kunnen schuiven. Ze moeten het publiek duidelijk maken dat zij aan de goede kant van de geschiedenis staan. Het had van mij niet gehoeven. Het haalt de kracht uit het verhaal weg. Het fixeert het in de tijd terwijl de regisseur zegt juist het tegenovergestelde te beogen. Peter Konwitschny gaat er hier van uit dat het publiek niet zelf kan nadenken. Zo bont als in zijn Meistersinger von Nurnberg-regie van een paar jaar geleden voor een Duits operahuis maakt hij het hier niet. Daar liet hij de zangers de slotzang, waarin gerept wordt over de waarachtige, pure Duitse kunst (favorietje van Adolf), onderbreken door ze in een gesproken commentaar afstand te laten nemen van het libretto. Maar goed. De Daphne van Konwitschny en niet te vergeten dirigent Ingo Metzmacher (opnieuw fantastisch in een 20-eeuwse Duitse opera) braken wat mij betreft niettemin een lans voor het regisseurstheater en dat is wel eens anders geweest (ik denk even aan de horror uit Die Gezeichneten van het vorige seizoen). Na afloop nog maar even een opname van deze opera uit 1965 onder leiding van Karl Böhm aangeschaft. Voor een laurierboom in je woonkamer. Water geven niet nodig.